ARI

Advies:

ARI Armoede

VERMINDER ARMOEDE, VERMINDER UITSLUITING.
SAMEN MET DE DOELGROEP.​

Dit is een advies van de Adviesraad Antiracisme en Inclusie (verkort: ARI) aan de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam. Het gaat over manieren om de armoede onder Rotterdammers te helpen verminderen.

Waarom een ARI-advies over armoede in de stad?
De adviesraad ARI wil zich ervoor inzetten dat iedere Rotterdammer zich in de stad thuisvoelt. Daarbij hoort dat iedere Rotterdammer in principe kan deelnemen aan alle aspecten van het stedelijk leven. Helaas zijn er veel Rotterdammers die dat niet kunnen: zij ondervinden tal van barrières. Eén daarvan is geldgebrek. Veel stedelijke activiteiten kosten geld; wie dat geld niet heeft, kan niet meedoen. Met andere woorden: armoede leidt vaak tot uitsluiting en de hoofddoelstelling van ARI is uitsluiting tegengaan!

Om dit soort uitsluiting te helpen verminderen, wil de adviesraad ARI zich uitspreken over het thema ‘armoede in de stad’.

Het probleem

Armoede in Rotterdam is wijdverbreid en hardnekkig. “Rotterdam heeft met 15,7 procent het hoogste percentage inwoners dat moet rondkomen van een laag inkomen. Ofwel: het is de armste stad van Nederland”, citeert Vanessa Umboh verschillende recente rapporten. En ook: “De groep die langdurig in armoede leeft, groeit nog elk jaar.” In Rotterdam leeft volgens Warm Rotterdam nu 14,6 procent onder de armoedegrens; landelijk ligt het percentage op 6,2 procent.

Armoede treft niet alleen volwassenen, maar ook veel Rotterdamse kinderen. Kinderen die in armoede opgroeien, hebben vaker gezondheidsproblemen, leer- en ontwikkelingsachterstanden dan hun rijkere stadgenootjes. Wie in armoede opgroeit, loopt vaak een achterstand op die niet meer is in te halen. Deze achterstand kan leiden tot trauma’s die in het volwassen leven doorspelen.

Gebrek aan geld is erg, maar vaak nog niet het ergste: de psychologische en mentale gevolgen van armoede zijn het heftigst. Mensen zijn continu bezig met vragen die ze niet zouden moeten hebben: is er vanavond eten? Wat moet ik doen als mijn koelkast stuk gaat? Wordt mijn uitkering niet stopgezet? Elke dag opnieuw ondermijnt armoede de bestaanszekerheid van mensen. Die dagelijkse onzekerheid ontneemt mensen een toekomstperspectief. Wie met de dag moet leven, heeft geen ruimte om plannen te maken voor de toekomst, om na te denken over een opleiding, een gezin, een woning. Het minste wat overheid en samenleving kunnen doen, is mensen hun bestaanszekerheid teruggeven.

Armoede doet daarnaast niet alleen de mensen om wie het gaat schade, maar ook de stad: armoede leidt vaak tot criminaliteit, huiselijk geweld, verwaarlozing, emotionele en psychische problemen – en daarmee tot overbelasting van de zorg. Het oplossen van de problemen die voortkomen uit armoede kost de stad vele malen meer dan het voorkomen van armoede zelf. Wij zijn ervan overtuigd dat preventie zorgt voor een gigantische schadelastbeperking. Indien wij een berekening zouden laten maken van de kosten die voortvloeien uit de gevolgen van armoede, is de gemeente Rotterdam goedkoper uit door tijdig en preventief te investeren in het armoedebeleid. Preventief investeren levert achteraf meer op dan de huidige hoge kosten van incidentbestrijding.

Armoedebeleid bereikt zijn doel niet

Onze verzorgingsstaat kent veel regelingen en voorzieningen om mensen met een laag inkomen te ondersteunen. Die regelingen en voorzieningen staan al jaren onder druk van bezuinigingen: het wordt minder, het wordt niet aangepast aan stijgende prijzen, de eisen worden strenger.

Daarbij komt dat die regelingen en voorzieningen vaak niet aansluiten bij waar mensen werkelijk behoefte aan hebben. Zoals Vanessa Umboh het stelde: “ze vragen me nooit wat ik ècht nodig heb”. Bovendien hebben de regelingen en voorzieningen voor veel mensen, met name sinds het Toeslagenschandaal, een bittere smaak gekregen: men wordt al gauw gezien als een potentiële fraudeur. De toegang tot dat soort voorzieningen wordt voor veel mensen die ervoor in aanmerking zouden komen, erg moeilijk gemaakt. Aanvragers moeten aan allerlei voorwaarden voldoen, er worden erg veel vragen gesteld (“het hemd van je lijf”), de taal van de aanvraagprocedures is vaak onbegrijpelijk (zeker voor laag- en ongeletterden) en men moet nogal wat bureaucratische of digitale vaardigheden hebben (formulieren!) om de juiste antwoorden te geven. Procedures zijn ingewikkeld, hoogdrempelig en emotioneel zwaar voor de doelgroep en daarboven wordt van mensen gevraagd om dit meermaals te doen om zo reeds toegekende voorzieningen te blijven behouden.

Ook zijn er groepen die niet bereikt worden vanwege een gebrek aan cultuursensitiviteit bij de verantwoordelijke instanties. Een woordkeuze, houding of ‘attitude’ die niet voldoet aan de heersende culturele norm, wordt nog erg vaak uitgelegd als vreemd, ongeïnteresseerd, onwelwillend, ‘verdacht’. Zie het schandaal van de Toeslagenaffaire bij de Belastingdienst, het etnisch profileren bij Politie, Belastingen en Bijstand, enzovoort. Uitvoeringsinstanties zijn wantrouwig, maar des te wantrouwiger tegenover mensen met een afwijkende naam, achtergrond of uiterlijk.

Naar een ander armoedebeleid

Het is dan ook geen wonder dat die instanties op hun beurt niet meer vertrouwd worden door de mensen om wie het gaat. Er is dus sprake van wederzijds wantrouwen: de instanties vertrouwen de arme mensen niet, de arme mensen vertrouwen de instanties niet. Het niet of onvoldoende gebruikmaken van voorzieningen komt daarnaast vaak voort uit een culturele achtergrond die zich uit in schaamte of bescheidenheid. En zeker geen onwelwillendheid of desinteresse.

De Adviesraad ARI vindt: als inkomensondersteunende en armoedebestrijdende voorzieningen te weinig, of helemaal niet, terechtkomen bij de mensen die daar recht op hebben, dan moeten we op zoek naar een andere uitvoeringspraktijk. We moeten het wederzijds wantrouwen zien te omzeilen. Of de gemeente heeft de verantwoordelijkheid om het wantrouwen naar hun burgers te verminderen en het wederzijds vertrouwen te herstellen.

We moeten het wederzijds vertrouwen zien te herstellen door:

  • de voorzieningen overzichtelijker te maken
  • de toelatingsdrempels te verlagen
  • aan te sluiten bij de behoeften en wensen van de mensen die het betreft
  • een integrale en sluitende aanpak aan te bieden

Gelukkig zijn er in onze stad organisaties en netwerken die wèl het vertrouwen hebben van mensen in armoede. Waar mensen actief zijn die weten hoe het is om arm te zijn, die weten hoe het is om formulieren niet te snappen, die weten hoe het is om in schulden te zitten en die niet oordelen maar ondersteunen. Het gaat dan om voorzieningen dicht in de buurt: burgerinitiatieven van vrijwilligers (zoals zelforganisaties die zowel formeel als informeel georganiseerd zijn, denk hierbij o.a. aan Stichting Vluchtelingen Rijnmond, Stichting Welzijnsbevordering Antillianen en Arubanen, de Lotgenotengroep van de toeslagenaffaire en nog veel meer organisaties die midden in de samenleving staan zoals ‘huizen van de wijk’, moskeeën, kerken, vriendschapsnetwerken). Deze netwerken zijn veelal ook bekend met de culturele context van de armoede in deze doelgroep. Het is ook essentieel om via de religieuze groeperingen Rotterdammers te bereiken die normaliter niet gemakkelijk bereikt worden. Denk hierbij aan grote platformen zoals SPIOR en SKIN Rotterdam.

Vanuit onze netwerken bereiken ons vaak ‘ongehoorde’ geluiden uit de stad, die wellicht niet de gemeente Rotterdam bereiken maar wel steekhoudende argumenten hebben waardoor wij deze geluiden nog expliciet willen benoemen: a. Wanneer er positieve armoedeprojecten worden uitgevoerd door bovengenoemde organisaties en de evaluatie is positief. Waarom worden veel van deze positieve projecten met groot resultaat en impact niet verder doorgezet? b. Wij begrijpen dat er een maximaal budget beschikbaar is (inclusief een specifiek budgetplafond) om deze positieve projecten te kunnen uitvoeren. Ook hier willen wij met klem adviseren om bij succesvolle projecten die daadwerkelijk een goed resultaat en grote impact hebben, de mogelijkheden te onderzoeken om deze budgetten te verhogen zodat er nog meer Rotterdammers geholpen kunnen worden.

De Adviesraad ARI adviseert om dat middenveld een actieve rol te geven in de coördinatie en uitvoering van de armoedebestrijding en in het armoedebeleid van de gemeente Rotterdam.

Ons advies samengevat

  1. ARI adviseert de Gemeente Rotterdam om aan het Rijk toestemming te vragen om een experiment uit te voeren met een eigen uitvoeringspraktijk voor inkomensondersteuning en armoedebestrijding, vooralsnog voor de duur van deze raadsperiode.
  2. ARI adviseert om in het kader van dat experiment een aanmerkelijk deel van de beschikbare middelen voor armoedebestrijding en schuldhulpverlening beschikbaar te stellen via zelforganisaties van Rotterdammers. Zij krijgen de taak die middelen terecht te laten komen bij de mensen die ze nodig hebben, op basis van wederzijds vertrouwen.
  3. ARI adviseert om, ter voorbereiding van de uitvoering van dit advies, een gesprek met zelforganisaties te organiseren over hun ideeën voor een effectieve armoedebestrijding in Rotterdam.
  4. ARI adviseert om maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven, onderwijs, sportverenigingen (en mogelijk “zorginstellingen” bijvoorbeeld huisartsen, wijkverpleging, wijkteams en mentale instellingen die wat doen met preventie?) enzovoort te betrekken bij de invulling en uitvoering van het armoedebeleid. De gemeente kan het niet alleen.